.blog

De relevantie van non-intentioneel theater voor vandaag

27-09-2020

… What’s in his head … peace … peace in his head … no further … no more searching … sleep … no not yet … he gets up …       

(Samuel Beckett, Cascando)

 

Op dit moment, midden in de Covid-19-crisis, leer ik de monoloog van het personage Voice in Beckett’s hoorspel Cascando uit 1962. De tekst beschrijft de zwerftocht van een zekere Woburn (in de oorspronkelijke Franse tekst Maunu) van schuilplaats naar schuilplaats; de tocht eindigt in een bootje (‘… face in the bilge … arms spread … same old coat …’), zonder bestemming drijvend in open zee. Je zou dit beeld fatalistisch kunnen noemen; in die richting wordt het werk van Beckett vaak geïnterpreteerd. Voor mij getuigt zijn werk van een diepe verbondenheid met het leven en met de condition humaine, juist van groot optimisme; in zijn persoonlijke leven was Beckett in daden zeer geëngageerd. Daarvan getuigen bijvoorbeeld zijn activiteiten als strijder in het Franse verzet tijdens de Tweede wereldoorlogen van het feit dat hij veel families van gedetineerden financieel ondersteunde. Vele kinderen zijn er naar hem vernoemd en van een aantal was hij peetoom. Beckett gaf de moed niet op. Dus ook niet in zijn werk.

Vlak voor het uitbreken van de corona-crisis zag ik de voorstelling Act van Het Zuidelijk Toneel / A Two Dogs Company met een prachtige monoloog van de Vlaamse acteur Johan Leysen. Onderdeel van het project was ook een videolezing van de Belgische filosoof Jean Paul Van Bendegem. Daarin lanceerde hij de term Tussenruimte als essentieel in het werk van Beckett. En dat sprak mij aan.

Ook Woburn is op weg van tussenruimte naar tussenruimte, van schuilplaats naar schuilplaats. Waarom zou dat ‘het noodlot van de mens’ zijn? Van Bendegem vergelijkt het begrip op drift zijn van de mens met het geologische begrip op drift zijn van aardplaten. In de menselijke context kleuren we deze term met fatalisme, in de geologische context is het een objectieve beschrijving van een natuurfenomeen. Zo is volgens hem het op drift zijn ook een natuurlijk gegeven dat hoort bij het mens zijn. Het leven is een tussenruimte tussen de nevelen waarin geboorte en dood zijn gehuld, stelt hij. En binnen die tussenruimte op macroniveau, zijn wij ook nog eens op microniveau constant op weg van gebeurtenis naar gebeurtenis, van tussenruimte naar tussenruimte. Dit voortdurende op drift zijn is – vanuit fatalistisch oogpunt – het noodlot van de mens, maar in het werk van Becket is dit op weg zijn een eindeloze reis van mogelijkheid naar mogelijkheid, waarvan de zin niets meer of minder is dan het bewust bewandelen van de weg. Het doel van de reis, is de reis zelf.

Bij de advocaat en socioloog John Holloway zitten de maatschappelijke vooruitgang  en de mogelijkheden tot verandering juist in het vinden en creëren van deze tussenruimtes; het openbreken van conventies en instellingen, en in de zo ontstane tussenruimtes – schuilplaatsen – het experimenteren met nieuwe mogelijkheden. Elke crisis, dus ook een maatschappelijke crisis, levert in de scheuren dit soort schuilplaatsen op, waarin zaden kunnen vallen en ontkiemen. En de scheuren bieden een goed zicht op de verkeerd gelegde fundamenten, en bieden zo de gelegenheid om die gedeeltelijk te herstellen.

Het is kortzichtig om bijvoorbeeld het gevaar van het Covid-19 virus te bagatelliseren en zonder meer ‘de vrijheid om te kunnen doen en laten wat we willen’ te eisen. De coronacrisis heeft een oorzaak die ligt in de fundamenten van een systeem dat tot doel heeft steeds maar meer winst te maken, mens en natuur te reduceren tot verhandelbare consumptieartikelen. Laat ik me hier beperken tot de reisindustrie. ‘De vrijheid om te gaan en te staan waar men wil’ is zijn slogan, en in het streven van de reisindustrie is globalisering niet zozeer het middel om ons te verrijken met nieuwe ervaringen en te komen tot een nieuwe global community, waarin verwondering en inclusiviteit centraal staan; de reisindustrie is er zeer intentioneel op gericht steeds meer winst te maken, waarbij steeds meer culturen en volkeren het moeten ontgelden. Met als bijproduct het wereldwijd verspreiden van dodelijke ziekten. Covid-19 zal zeker niet de laatste zijn.

Tekenend voor onze samenleving vind ik altijd weer het kunstwerk van Jan van Munster, die met grote neon letters IK liet zetten bovenop een hoog kantoorgebouw bij het Centraal Station van Utrecht.

De ‘ik heb recht op’ eisende persoon past precies in het format van de grenzeloze consument. Maar als individu ben ik onderdeel van een wereldwijd web en natuurlijk heeft elke entiteit het recht op zelfontplooiing, maar nooit ten koste van een andere entiteit. Beter zou het zijn mijn invloed aan te wenden om waar mogelijk een tussenruimte open te wrikken en vervolgens in die ruimte iets nieuws te laten ontstaan. Mijn keuzevrijheid zou ik kunnen aanwenden om in vrijheid en als vanzelfsprekend zorg te dragen voor de mensen om me heen, met oog voor hun kwetsbaarheden en dromen. De sierlijke wendingen van een spreeuwenzwerm ontstaan niet doordat een opperspreeuw commando’s uitdeelt, maar omdat iedere spreeuw afzonderlijk ongeveer acht spreeuwen in zijn directe omgeving in de gaten houdt en een gelijke onderlinge afstand bewaart. Anarchie betekent niet de vrijheid om te doen wat ik wil, maar vereist juist een grote verantwoordelijkheid voor alle leven om mij heen. De vrijheid om te kiezen voor zorgzaamheid en compassie.

In een eerdere blog beschreef ik een theatervoorstelling als een anarchistisch proces, maar ik hoop duidelijk te hebben gemaakt dat dit de uitvoerders nooit een vrijbrief geeft om ‘maar wat te doen’. 

Juist de wereld waarin we leven en waarvan alle aspecten worden beïnvloed door een op kapitalisme gebaseerd systeem vraagt om nieuwe manieren van ontmoeten, van respect tonen, van een andere houding ten opzichte van elkaar en de wereld ons heen; en in basis ten opzichte van onszelf.

Zo zie ik kunstwerken, en dus ook theatervoorstellingen, als tussenruimtes, als schuilplaatsen waar nieuwe mogelijkheden kunnen worden onderzocht, als de bereidheid om te leven vanuit het woord misschien. In een interview zei Beckett dat dit woord centraal staat in zijn hele werk. Misschien is nooit een doodlopende weg, misschien opent altijd naar de toekomst.

Theater als een tussenruimte om opnieuw te leren kijken, opnieuw te leren ontmoeten, nieuwe woorden te vinden. En waarin inclusiviteit centraal staat.

Musicoloog Ryan Dohoney vertelde in zijn lezing als afsluiting van een Klangraum-week in Düsseldorf (juli 2018) over het project dat hij met studenten van het Department of Music van de Columbia University uitvoerde rondom de in blog 5 al genoemde compositie van Eva-Maria Houben Livre d’Heures, les Petites Heures. In deze context zijn de woorden uit haar partituur opnieuw van belang:

‘being occupied – in a peaceful way, without haste.  

a balance between intervention and restraint, between doing and not doing. 

being alone – with others, near to each other.   

meeting yourself – and each other.

perhaps time seems to stand still sometimes.’

Ryan beschreef hoe de studenten zich tijdens het uitvoeren van dit project, met deze tekst als uitganspunt, op basis van het gevoel dat hun eigen inbreng er werkelijk toe deed, zich steeds meer openden en opbloeiden, meer op elkaar betrokken raakten, meer naar elkaar gingen luisteren en dat er op basis van inclusiviteit een nieuwe werkelijkheid werd gecreëerd, waar iedereen bij betrokken was.

In de lezing van Ryan stond de term inclusivity centraal. Hij beschreef de honger van zijn studenten; de honger naar autonomie, naar eigenaarschap, naar creativiteit, naar stilte, naar ontstressing, naar verdieping, naar spiritualiteit. Waar ze geleerd wordt hun creativiteit in dienst te stellen van de fantasieën van een componist en van een dirigent, worden ze in plaats van zelfscheppende kunstenaars te zijn gereduceerd tot gehoorzame uitvoerders in een wereld die niet alleen voor kunstenaars herkenbaar is: gefragmenteerd, beheerst door snelheid en productie, door consumptie en concurrentie, door exclusiviteit.

In deze wereld kan ook iedere theateruitvoering weer zo’n tussenruimte zijn, waarin we op basis van inclusiviteit kunnen uitproberen hoe we de dingen anders kunnen doen.

In de vorige blogs beschreef ik hiervoor een aantal mogelijk bruikbare technieken, maar bovenal een houding. Het uitproberen hoe we dingen anders kunnen doen op basis van inclusiviteit kan alleen als we toegewijd en nieuwsgierig zijn, en respect hebben voor een ieder die en voor alles dat bij het proces betrokken is; het is een kwetsbaar proces van openstellen, van geven en ontvangen. En die kwetsbaarheid zal het in eerste instantie altijd verliezen van gewelddadige uitdagingen; dat is immers de eigenschap van kwetsbaarheid. Ooit heb ik dit meegemaakt toen een van de aan Klangraum deelnemende componisten een experiment voorstelde, dat er – zoals ik het nu zie – eigenlijk op gericht was om de rekbaarheid, de tolerantie van inclusiviteit als principe te testen. Het resultaat was dat één van de participerende aanwezigen zich zodanig begon te uiten, dat veel andere deelnemers aan het experiment bang werden en de performance verlieten.

Meer dan ooit leerde ik toen, dat non-intentioneel theater vraagt om een houding van gezamenlijke verantwoordelijkheid en zorgzaamheid van alle deelnemenden voor alle deelnemenden; dat kwetsbaarheid een andere taal spreekt dan die van winnen of verliezen. 

Het volgende bericht dat componist Antoine Beuger op 19 juni 2020 op zijn Facebook tijdlijn plaatste n.a.v. de Corona-crisis draag ik graag met me mee:

‘It is a time of deep engagement with creation in every sense of the word: with being a creature in this world of creatures and finding ways to continue being part of it as creatively as possible in the midst of powerlessness, inner and outer surveillance, desiccation and asphyxiation; finding ways to connect, to enact and embody our deep entanglement with each other and everything else on this earth in the midst of a huge push to do the opposite: disconnect, isolate, surrender cheerfully to a high-tech dystopia of touch free ‘communication’ and ‘access’, of remote teaching and learning, of telehealth, all worshipped as the pinnacle of human civilisation or, even more obscenely, evolution.
This is nothing else than another huge move to keep capitalism ‘alive’, while killing or maybe even worse, zombifying us and our planet, turning it into the desolate planet of the living dead.
But we are not surrendering, we are not dying, we are not worshipping a new world of high tech blessings!
More than ever, we are dreaming, creating, caring, loving, enjoying, communising, imagining how we can do things differently. We are not letting ourselves be imprisoned in the prose of whatever ‘new normality’, we are more inventive than ever in finding ways to “dwell in possibility” (Emily Dickinson), “to find and create interstices and to crack them up” (John Holloway), to “walk through the portal lightly, with little luggage, ready to imagine another world and ready to fight for it” (Arundhati Roy), “In a spiral dance, retrieving the touch, the embodied relationality, the good of what was — while insisting upon the chance of something new, something better” (Catherine Keller).’